maandag 29 februari 2016

Aantekeningen bij een schrikkeldag



Op deze luchtledige dag wordt aan de kassa stilzwijgend steeds meer drank verkocht. Een man declameert een boodschappenlijst en schreeuwt dat alles onzin is. Die kreet is minder vreemd dan de zwarte band waarop in plastiek geschikte kip voorbijschuift, surrogaatsuiker, bitterkoekjes. Het balkje dat schokkend voeding scheidt, heeft nog steeds geen naam. Hoe vaak ook we iets hamerend herhalen, niets is in steen gebeiteld en de eieren zijn nog vroeger dit jaar. Kijk naar de wankelende beurzen, naar het sterrenstelsel, hoe alles in golfbewegingen tot ons komt, aan ons voorbij gaat. Op feestjes leunen mensen dicht tegen elkaar. Ze voelen zacht en warm aan, praten over een lente waarin er geen hokjes zijn, waarin ze in een zingende karavaan grenzen voorbijlopen. Voor het oog van de camera willen ze handen warmen aan het vuur, muren afbreken in het hoofd, in het reservaat dat ooit een continent heette. Iedereen voelt: het moet anders met de overvloed. Wat nu normaal is, wordt morgen het nieuwe raar. Wie uit de hoogste toren praat, wroet straks naar woorden in de aarde. In de kringloopwinkel wachten de Beauvoir en E.L. James op jonge ogen die hun taal vergeten zijn - en daarmee het verschil. De dichter tussen hen in noemt liefde een tempel die stevige pilaren nodig heeft. In de barsten haken ranken in elkaar. Spreeuwen schuimen in clusters de fluisterende hemel af, op zoek naar takken om dicht bij elkaar in slaap te vallen. Maar ook zij voelen de spagaat: bomen die elkaar liefhebben, staan niet in elkaars schaduw. Dat is nog steeds waar, zelfs voorbij de poëzie, zelfs in dit kantelende schrikkeljaar.


donderdag 25 februari 2016

Nog een brief aan papa (drie jaar later)



Lieve papa,

Ik heb deze week te luid gepraat en draag een constant gapende honger met me mee, de honger van een panter die rusteloos langs tralies draalt. Dit wijst net als wijde pupillen op vermoeidheid, op adrenaline in overdrive, op nood aan vakantie. Maar het is ook verwant met wat vandaag onvermijdelijk alweer drie jaar geleden is: jouw dood. En dat het - tegen alle onderhuidse, standaard rouwregels in - nog steeds af en toe verschrikkelijk zwaar is om daar ruimte voor te maken en het verdriet te delen. Ik doe wat ik kan en maak er maar weer een verhaal van.

In Amsterdam valt je sterfdatum samen met de herdenking van de Februaristaking in 1941. Of de eenmaligheid van dat gebeuren in de oorlog een blijk is van heldenmoed, of net van lafheid, ach, laten we deze vraag behendig omzeilen. Deze brief wil liever nog eens onderzoeken hoe verdriet voelt, ook drie jaar later, omdat ik nog steeds rouw en dat doe in een wereld die de dood het liefst negeert, het leven mijlenver boven de dood plaatst. Je sterfdatum valt overigens ook bijna, op drie dagen na, samen met een volle maan die ‘sneeuwmaan’ wordt genoemd. De waarheid van de sterren doet er in deze geschreven speelruimte niet toe. Als ik over je dood schrijf, vind ik enkel gevoel, een sneeuwmaan en oud zeer dat op moeizame dagen nog altijd een overweldigend kluwen vormt. Ik sluip soms als een kat rond het verdriet, wil het bij zijn nekvel grijpen, verlammen, tracht het voor te zijn door het in de kiem te smoren. Maar ook dat nekvel blijkt het mijne te zijn, het kippenvel, het verdriet, de kousenvoeten, het lawaai: ik ben het allemaal. Elk beeld schiet tekort en flitst zijn doel voorbij. Alles is lachwekkend waar en tot in de onbenulligheid vaak herhaald.

Vandaag werden rukwinden afgewisseld door lichte sneeuwval, stil strelende regen, dan weer felle zon. Het weer ging echt alle kanten op en ik stak onbewust mijn tong uit toen ik tussen twee schoolgebouwen over straat liep, ving een smeltende sneeuwvlok op, en daarna nog één. Ik lachte om de eenvoudige smaak van water, om mijn eigen schaamteloze gedrag. Verdriet maakt ouder, maar soms ook een beetje minder volwassen. Alleen kinderen en dieren steken toch hun tong uit als ze daar zin in hebben? In jouw nabije afwezigheid ben ik beide. Ik vond het natuurlijk ook schoon, dat het uitgerekend vandaag sneeuwde. Want sneeuw, dat is bergvakantie. Dat zijn de skiliften van februari, hoogtevehikels waarin we jaar op jaar tussen tijd en ruimte zweefden, herinneringen ophaalden, terugblikten op het voorbije jaar en een balans opmaakten die toekomstbestendig was. Sinds drie jaar maak ik die balans zonder jou op, voor het eerst ben ik in Amsterdam op je sterfdatum, voor het eerst voel ik vandaag voorzichtig dat een open wonde langzaam dicht lijkt te groeien. En toch weet ik me weer geen houding te geven.

Er is één weerbarstig toeval waar ik een uitgesproken mening over heb: je sterfdatum valt samen met de uitbreiding van het Facebookduimpje. Naast de ‘like’ is er nu een hartje. Daarnaast is er een smiley die met open mond de ogen dichtknijpt en een smiley die misschien dood is, of met volle goesting aan orale seks wil beginnen. Ik weet het niet goed wat ze moeten voorstellen, voor welk gereduceerd gevoel ze moeten staan. Er is ook nog een mannetje dat links een traantje laat (of rechts, het is maar met welke ogen je kijkt) en een ander wezen dat last lijkt te hebben van een rood aangelopen schedel, misschien omdat hij net als wij vaak op z’n hoofd krabt.

Wat moet ik met die mannetjes, papa? Zijn ze niet gruwelijk obsceen in hun simplisme? Laat ik even één beeld doortrekken. Stel dat verdriet in deze brief sneeuw is die op je tong smelt. Delen we het verdriet dan als we zeggen: ‘Hé, wist je dat sneeuw water wordt op je tong?’ Nee, dat heet herkenning. Die herkenning konden we al kwijt met een ‘like’; een gebaar van aandacht dat volstond zonder meteen te betekenen dat iets in de kern gedeeld en begrepen wordt. Want als je écht met elkaar wil delen, dan moet je openstaan voor wat anders voelt. En die verschillende sneeuwkristallen, het unieke aan verdriet, daar zijn geen smileys voor. Zolang we mens zijn, papa, rest ons nog zoveel dat enkel met fijne kanttekeningen verteld kan worden, met engelengeduld en soms duivels veel moeite. We hebben taal nodig die grenzen opzoekt, ruimte biedt. Daarmee wordt alles bespreekbaar: naast verdriet ook het grootste verschil. Jij snapt het wel, dat ik je daarom brieven blijf schrijven… voorbij de herhaling alle beelden samen probeer te brengen tot ik er vat op krijg en ze met mezelf deel.

Ik ga afsluiten en naar ons favoriete Dylan-liedje luisteren. De dichter Dylan bezingt in The Ballad of Hollis Brown het verhaal van een hongerige man die zo radeloos werd van de armoede dat hij zijn vrouw en kinderen vermoordde. There’s seven people dead on a south Dakota farm. Somewhere in the distance there’s seven new people born. Het gaat maar door, daar is geen enkele smiley tegen bestand, papa. En dat onontkoombare, dat steeds maar terugkerende, dat vormt één van de vele universele verhalen die door hart en ziel snijden, als je met je dochter door bergwegen slingert en naar cassettebandjes luistert, terwijl buiten de kou een gevecht levert met de zon die door wil breken.

Ik mis je. Godverdomme. Ik vloek in duizend talen vandaag. Ik heb je blasfemisch lief.

Kus,
Marie



P.S. Lieve meelezers, laat die virtuele tranen dus maar links liggen. Vertel me liever over jouw bergen, uitgestoken tongen, kristallen. Of deel muziek met elkaar, die stil doet vallen.

zondag 14 februari 2016

Spidergawd: fysieke muziekbespiegelingen terug in de tijd



Wie zich op datingsites profileert als ‘kieskeurige omnivoor die te klein is om in een hokje te passen’, loopt de kans na een maand fijnheid meegevraagd te worden naar waar de leuke date van houdt: zware gitaren. Logisch gevolg. Toch was ik zenuwachtig voor het optreden van Spidergawd in de Amsterdamse concertzaal Bitterzoet. Op Spotify trok ik dat gitaargeweld met goedkeurend gemak, maar hoe zou het live bevallen? Een pruillipje of geforceerde duim in de lucht is in een eerste broze maand erg onhandig. Had ik mezelf iets te overmoedig geprofileerd als nieuwsgierige veelvraat, was het echt nodig geweest te vermelden dat ik vroeger Chaos A.D. van Sepultura in mijn puberkamer bewaarde? Waarom had ik daar niet eerlijkheidshalve aan toegevoegd dat ik amper vijf keer naar deze mummies had geluisterd en dat ik het cassettebandje in 1993 ook al gebruikte om indruk te maken op de jongens?

Maar toen Spidergawds lawaai het zaaltje overspoelde, gebeurde er iets mafs. Ik genoot! Meteen én volop, vanuit diepe herinneringen die me meer dan twintig jaar terug katapulteerden. Twee gehavende, kritische oren deden aanvankelijk nog een poging om het genot muzikaal in het hier en nu te recenseren: de muzikanten speelden in sync, het geheel klonk melodieus en bevatte veelzijdige invloeden. Toen de leuke man vertelde dat drummer Kenneth Kapstad, die net als andere bandleden ook bij Motorpsycho speelt, in jazzmuziek geschoold is, knikte ik begripvol. Aha, zwarte invloeden, daarom vond ik dit zo leuk. De slepende gitaarsolo’s knipoogden naar Hendrix en daardoor natuurlijk ook naar mijn favoriet Prince. Oef, dit was geen doodgraversmuziek, maar eerder een muzikaal feestje met psychedelische klanken.

In de tweede helft van het optreden haakte ik net als de leuke man een beetje af: alles wat aanvankelijk zo goed leek te gaan (het stuwende ritme, de synergie, de felheid!) ging verloren in een rommelig geheel. De drums werden minder goed hoorbaar, de geluidsman maakte er een zooitje van. Dat bood me echter de gelegenheid om verder te analyseren waarom ik tijdens die eerste krachtige nummers zo genoten had. En wat ontdekte ik? Dit genot was voorbij de associatieve referenties bovenal fysiek én nostalgisch. Mijn hoofd ging enthousiast en op neer, zo hard dat zelfs de meest verkrampte kwelduivels mijn schedelwand even loslieten en meedansten. Ik werd tijdens die eerste nummers uit mijn dominante hoofd geblazen en kwam, in tegenstelling tot bij heel soulvolle muziek, niet in mijn lichaam terecht, maar in een fijn soort mentaal universum dat daarbuiten leeft. En toen besefte ik: ik had dat cassettebandje van Chaos A.D. niet zozeer om indruk te maken op een twaalfjarig klasgenootje, nee, ik koesterde mijn rock, grunge- en metalcollectie op die leeftijd vooral om nog even ‘one of the boys’ te kunnen zijn. En ik mediteerde toen waarschijnlijk meer dan nu, maar dan zonder kussentje.

Net als in mijn prille pubertijd waren tijdens het optreden van Supergawd de vrouwen in de minderheid. Twee handen volstonden om ze te tellen. Ik zag wel veel zwarte t-shirts, staarten, kale hoofden en grijze haren. En bijna elk mannenhoofd deed hetzelfde: het ging net als het mijne op en neer. Hier en daar zag ik ook rompen naar voor en naar achter schuiven. Maar de horizontale as, die op soul en funkconcerten volop benut wordt, daar gebeurde bitter weinig mee. Toen ik het even probeerde en toch met mijn heupen draaide, draaide de stoere vrouw voor mij zich geërgerd om. Of ik die handtas bij haar rug vandaan wilde halen. Ik keek naar naar de bron van ergernis en vond het plots een stom ding dat niet bij me paste.

Tegen de tijd dat we de winteravond weer begroetten, begreep ik dat er drie redenen zijn waarom waarom ik als jonge puber Bleach van Nirvana grijs draaide, waarom ik vrijwillig verzoop in een XL-trui van Soundgarden, waarom ik proevend en positionerend luisterde naar Senser, Clawfinger en Mudhoney, waarom ik op scoutsfeestjes als felste meisje headbangde op Rage against the Machine. Ten eerste hield ik oprecht van het zwaardere werk, zolang dat eerder begeleid werd door melodieën dan door duisternis. Maar het maakte mijn hoofd ook toen heel vrij, het schudde me letterlijk los van een kindertijd waarin er thuis alleen geluisterd werd naar zorgvuldig gecomponeerde klassieke muziek, romantische chansons en af en toe wat jazz. De zwaardere muziek bood ruimte, voor rebellie, voor anders zijn. Het gaf me een stem die kon schreeuwen. En dat lawaai overstemde tegelijkertijd een luid aanwezige gedachtewereld.  

Daarnaast bood deze muziek me ook de kans om nog iets langer in de heerlijke androgynie van de kindertijd te blijven lanterfanten. Ik verstopte mijn kleine borsten in houthakkershemden en slobbertruien en bleef als één van de weinige meisjes nog veel met de jongens optrekken. Na een kindertijd waarin ik eigenlijk alleen maar boeken had gelezen en boomhutten had gebouwd om die boeken te lezen, was het een logische stap om met de jongens cassetjes uit te wisselen, jenever te drinken, sigaretten te roken, over muziek te praten en af en toe nog eens doktertje te spelen, al heette dat toen ‘waarheid, durven of doen’. Ze zeiden er eigenlijk nooit iets over, dat ik een meisje was, laat staan dat ze lieten uitschijnen dat mijn mening daarom minder meetelde. Ik hoorde er gewoon bij. Klinkt logisch en naturel allemaal, maar o wee, als u begrijpt hoe tijden veranderden. Als ik nu een nagel zou lakken bij elke paternalistische of onderschattende opmerking die mannen tussen neus en lippen door tegen me maken, dan zou ik er altijd piekfijn gelakt uitzien. Gelukkig prijs ik me gelukkig met heel wat mannen die net het omgekeerde doen en voor de dissolvant zorgen. Of de harde gitaren.

Mijn identiteit veranderde samen met mijn muzieksmaak, toen ik vijftien werd en meer naar de hiphop dreef, naar funk, soul en alle andere muziek die wel een beroep maakt op heupen en borsten. Ik leerde met het hele hebben en houden blij te zijn. Maar wat was het gisteren fijn om te ontdekken dat ik ook nog van ‘brainy’ muziek kan genieten – en dat dat genot heel even genderloos, vrij en universeel mocht zijn.

Op Valentijn waren dit wat fysieke bespiegelingen over een oude, onmiskenbare liefde. Ik loop naar de platenkast en trek daar Bleach uit. In de volgende zangles kruip ik in de huid van Skin. ‘Why metal fans are brainier’? Deze fysieke funk-adept zou daar graag eens een lichamelijke analyse over lezen. Volgens mij is het hoofd een deel van het lichaam. Of ben ik dan de enige die dat hoofd herkennend op een neer schudt?



Populaire berichten