zondag 25 december 2011

Een soldaat zonder naam

Voor het verhaal begint - de soundtrack.

Daar staat mijn soldaat. Ik zou hem er uit de duizenden uit kunnen halen. De helm die zwaar op zijn hoofd drukt, doet zijn fijne trekken onrecht aan en laat ze kinderlijk lijken. Mijn soldaat is kleiner dan de rest en een stukje breder. Zijn borst steekt vooruit. Dat is niet zozeer een blijk van trots, maar een logisch anatomisch gevolg van zijn spieren, die ter hoogte van zijn buik een plateau vormen maar hoger op de ribbenkast dik gestapeld zijn. Zelfs als hij een week moet zweten en niet eten kan door de griep, blijven zijn schouders en borst die niet bedoelde trots bewaren. Bovenop zijn schouders staan twee knobbels, die nu verstopt zitten in het uniform.

Ik heb de laatste dagen goed voor hem gezorgd. Geen enkele vrouw, moeder of zus ziet haar soldaat graag vertrekken. Ik heb broodjes gebakken en vis in de oven gezet. Met veel groenten, want die krijg je niet zomaar in een oorlog. Ik heb ook veel gehuild. 'Kijk,’ heeft hij me voor het afscheid gezegd. ‘Ik heb mijn ogen getraind, zodat ze sneller drogen. Tranen vertroebelen je zicht als je een dier moet doden.’ Ik antwoordde dat het knap was en vocht tegen de aandrang om wasknijpers op zijn oogleden te zetten, zodat hij me eeuwig aan moet kijken.

Hij heeft lappen gekocht. Die zijn nodig om zijn knokkels te beschermen tegen het glas. In het land waar hij heen gaat, staan spiegels. Wat een soldaat met die spiegels moet doen, verschilt per missie en valt op voorhand niet te vertellen. Misschien moet hij ze op zijn schouders binden en ergens anders plaatsen. In dat geval komt de brede rug goed van pas. Het kan ook zijn dat hij zonder knipperen in de spiegels moet kijken. Dat klinkt eenvoudig, maar die goed getrainde ogen zal hij nodig hebben. Misschien krijgt hij de opdracht van een Generaal Zonder Naam om al die spiegels stuk te slaan. Dan heeft hij maar beter doeken rond zijn vuisten gebonden. Want ’s avonds in het kamp is er geen vrouw om het bloed op te zuigen. De pleisters zijn schaars in het Kamp Zonder Naam.

Niet iedereen vindt het verstandig van me om vroegtijdig in de rouw te gaan. Wie weet komt hij levend terug? Ik zal hem herkennen, zeggen ze, aan de sproeten op zijn rug als hij met ontbloot bovenlijf zijn tanden poetst. Ja, dat klopt. Misschien zullen er wat nieuwe sproeten zijn ontstaan, maar de tekening blijft gelijk. Ik kan ze uit duizend andere besproete ruggen herkennen. Maar ik heb hem zien veranderen en dat doet zeer. Niet enkel zijn trekken werden ietwat harder, ook zijn nek werd alvast wat stijver om die helm te kunnen dragen. Zijn handen zijn steeds vaker in knuisten gebald. Zelfs zijn logica veranderde. De tijd die ons voor zijn vertrek beloofd was, kortte - onder invloed van wetten die ik niet kende - aanzienlijk in. Een hele week werd een verlengd weekend.

Misschien komt hij terug. Maar hij wil op dit moment de oorlog in. Strijden voor een land dat misschien nooit van zijn vader was en dus ook niet van hem zal worden. De grenzen van het land kent niemand, het heeft niet eens een naam. En dat hij kiest voor dat naamloze, laat het mij zo zinloos lijken. Maar wie ben ik, als vrouw. Ik kan niet anders dan in mijn eigen handen bijten. Ik heb geen ogen die getraind zijn tegen weer en wind. Ik zal mijn eigen oorlog vechten. In stilte. Of met een pen misschien.

2 opmerkingen:

Anoniem zei

D'awwww

Dina-Anna zei

't Was even slikken, beklijvend schrijven moet ik zeggen.

Populaire berichten