dinsdag 29 maart 2011

Brief aan mijn vrienden

Lieve vriend(in)

Ik weet dat het in de golf van gemis die kolkend over me heen spoelt, moeilijk is om me te horen. Ik weet dat Amsterdam drie uur met de trein is en nog steeds tweeënhalf uur met de auto. Dat het allemaal ongenadig verder gaat en dat ik in die drukte enkel een futonmatras aan kan bieden en een oude winterjas die de kat opzichtig achterliet in de zetel. Dat ik me ondertussen moet concentreren om niet ‘woonkamer’ te zeggen in plaats van ‘living’. Ik weet dat de tong rolt tot er iets breekt. Dat het dan moeilijk kan zijn om het uiterste punt van herkenning te vinden. Het einde van de bergweg, de warme rots die daar wacht. En soms breekt er niets maar vijlt het traag langs ons heen.

Ik weet dat ik soms de aller-slechtste vriendin was. Ik praatte te luid, zette Prince op toen je iets wou vertellen en voerde wel vaker monologen. En toen je een jaar lang studeerde in één of andere stoffige, zuiderse stad belde ik je nooit. Ook de brieven hielden op en kregen een publiekelijk karakter. Jij weet: we waren onze tienerjaren net ontgroeid en voor mij was in Gent wonen een migrantenactie die ruimschoots mijn brave geworteldheid compenseerde. En mijn kamer was altijd zo vol, dat er weinig stilte over bleef om jullie te missen. Later werd dat beter. Maar mijn tanden knarsen nog even luid. Zwijgen kan ik nog niet heel goed, maar elke dag wat beter. En ik durf te beweren dat ik een stuk van jou haarfijn ken.

Ik weet waaraan ik dit verdiend heb, ik snap waarom het niet anders is en misschien had ik ook niet meer verwacht. Dit is dus geen klaagzang maar de traan van een kind dat aan de bedrand staat. Dit is een luide lach, een echo uit een nacht van lang geleden, een lach die uit de boeken valt die op de planken achterover leunen. Dit is een wanhopige liefdesbrief, maar wel een trotse.

Geef me een lichaam. Dat ik plat kan knijpen. Een lichaam dat mijn bloed kan horen. Botten die ik blind in elkaar kan klikken. Plaats mijn oor op je buik en leg me traag uit wat in jou groeit. Of schenk me wijn uit die beter is dan de brol die ik nu drink. Leg een knoop in onze uren en trek me dan in een donker café zonder sluitingstijden.

Liefs
Marie

woensdag 16 maart 2011

Eindelijk: brief aan de lente

Beste lente

Het spijt me. U hebt lang moeten wachten. Maar uw verlangen wordt dan toch beloond met een brief. Geloof uw jonge ogen maar of beter nog: laat wat knoppen barsten van vreugde. Dat kan u goed, bescheiden losbreken, plagerig wegblijven en in dat komen en gaan altijd even ondeugend zijn (en maagdelijk lijken). Lichtvoetig komt u dichterbij, zonder de pathetiek van langgerekte nachten of de korte woorden als ijs, rijm, vorst, die uw broer de winter zich toe-eigent. Ja, lieve lente, kom gerust nog wat dichter, ga voorzichtig liggen op dit broze, witte vel.

Want hoewel ik eerder – in een oude brief aan de winter – beweerde dat u geen seizoen van brieven bent, krijgt u er toch één. Een brief die net meer probeert te zijn dan het kattenbelletje waarmee ik u vergeleek, al vind ik die metafoor nog steeds bij u passen. Achteloos valt uw licht op de tafel, alsof u onze lange smeekbedes nooit gehoord heeft maar toch even langs wou komen. Rinkelend kruipt de kat door het luikje. Stuifmeel op haar snorharen, de eerste morsdood gespeelde mug kleeft aan het kussentje van een poot.

Lente, ik vind u lief, maar u bent nog net iets te jong om volmondig van te houden. Aan uw tijd ontbreekt volharding, uw schuwe bedoelingen zijn zonder contouren. U kan in een vingerknip omgedraaid worden in mist, opgeslokt door stormweer, aardbevingen en dreigende kernrampen. Uw geluiden verdrinken in het geschreeuw van stervende rebellen. Uw enige schaduw komt van al wie niet in uw komst durfde te geloven en loodzwaar van een lage brug springt.

Ja, er is één ding dat gelijk blijft. Gemaskerd in vederlichte dromen blijft u even genadeloos als andere seizoenen. Laat dat uw les zijn. Bekoren mag, maar ga nooit intens houden van wat nog aan zichzelf twijfelt.

Veel moed, lente!
Marie

dinsdag 15 maart 2011

Een paar wensen en Pageturner in Pakhuis Wilhelmina

Het is stil. Niet omdat er niets is om over te schrijven. Maar als ik boos ben, GRAM! blijf ik soms beter stil. Dat is verstandiger, zegt men mij. LAUW! Ik luister en probeer me enkel boos te maken waar dat zinvol is. Toch even een overzicht van wat ik sommige collega’s op dit moment toewens:

De lentezon, moed zonder over. Lappenpoppen om als het nodig is rond oren mee te slaan. Een kat op elke schoot, een kop thee in elk bevend hand en als dat niet lukt: een hese stem, gehoorapparaat en een heldere spiegel aan de muur. Een blik in het hart. GLAMEOKI! Een hand in eigen boezem. Oor voor elkaar en veel billenkoek voor zij nog steeds staan te schreeuwen (prop in de mond). Gooi bezems weg, breek eerst je scherpe ellebogen en daarna een lans voor wat echt belangrijk is.

Maar goed. Hier is het nog even stil tot de storm is gaan liggen. NO NINJA AM I! Ondertussen treed ik op. Want overmorgen (donderdag 17 maart) krijg ik drie keer vijf minuten om eigen werk in Pakhuis Wilhelmina voor te dragen, op een wervelende avond die Pageturner #24 heet. Voor en na mijn ‘voordracht’ is er veel goede muziek. Zoals GARÇON TAUPE en andere acts die ik door dit bericht draaide. Dus echt stil is het niet. Ik denk dat ik vooraf twee glazen wijn drink – een oude gewoonte - en daarna ga ik dansen. Want wat heb ik dat gedachteloze zijn even keihard nodig.

Achteraf een dj-set. En tussendoor nog dichters.

maandag 7 maart 2011

Een ach-brief

Ach

De brief aan Letter punt is al geschreven. Meer zelfs: het is zowat de enige brief uit meer dan drie jaar Huiverinkt die volledig weg gecensureerd werd. Letter punt: het duidt sowieso op een misdrijf. Wat klinkt dit dramatisch. Let op, correctie: op zijn minst een ongerijmdheid of iets dat toch heel even een tikkeltje stout en clandestien was.

Ondertussen eten we met elkaar, roddelen we een avond vol en denken we waarschijnlijk af en toe hoe veel ouder we ondertussen geworden zijn - en toch nog hetzelfde. Vreemd is dat, hoe we flinke porties van onszelf door de jaren heen slepen en hoeveel rustiger we ondertussen ongemerkt ook worden. Welke zeeën we ook doorzwemmen (“ik dacht dat ik stikte” VS. “over die periode valt echt niks te vertellen"): uiteindelijk blijft zoveel hetzelfde. Zoals hoe we, ondanks alles, lekker blijven dooreten en uren volpraten. Altijd een beetje onwennig en net door die zachte vloek zo heerlijk vol in de mond en stiekem vertrouwd.

Een liefdesbrief maak ik hier niet van. Hiervoor zijn de avonden in Amsterdam te kort. Jij hebt een kind te veel en ik heb een lief dat me zoveel meer dan lief is. Bovendien hebben we elkaar nooit veel gegund. ‘You write like an angel’, je perste het welgeteld één keer uit je vingers, toen ik al mijlenver van je verwijderd was, bijna aanbeland in de kalme zee van herkenning waarin ik me ook vanavond bevond.

Ach, mijn leermeester en onhandige minnaar. Het is echt waar begot, dat het alweer anderhalf jaar geleden was. Dat we nog eens bij elkaar ons krampachtige zelf konden wezen, helemaal zoals het hoort en nooit voorbestemd. Behalve in verhalen. “Het was heel fijn je weer gezien, m.” Dat schreef je, met een veilige kleine letter. En een punt. En ik schreef terug dat 160 tekens zo verdomd karig zijn. Dat is deze brief misschien ook, maar schrijven is schrappen. En gehouden hebben van is dat ook.

Liefs
Marie

Populaire berichten